dinsdag 14 april 2009

De DT-regel

Ik krijg het langzaam op mijn heupen van mensen die beweren dat de dt-regel zo moeilijk is. Er is eigenlijk helemaal niets moeilijk aan, het is gewoon een kwestie van gezond verstand te gebruiken.

Voor al wie er nog problemen mee heeft : hier is de regel


Enkele basisprincipes :

1. Tegenwoordige tijd :

ik = stam / Jij = stam+t / hij = stam+t
vb. werken : ik werk / jij werkt / hij werkt
vb. worden : ik word / jij wordt / hij wordt
vb. zitten : ik zit / jij zit / hij zit

2. Inversie (bij vragen bijvoorbeeld)

ik = stam / Jij = stam / hij = stam+t

vb. werken : werk ik ? / werk jij ? / werkt hij ?
vb. worden : word ik ? / word jij ? / wordt hij ?
vb. zitten : zit ik ? / zit jij ? / zit hij ?

3. NOOIT een 'd' toevoegen in de tegenwoordige tijd ! Nooit !

4. Voltooid tegenwoordige tijd en verleden tijd

Vergeet alle moeilijke regeltjes over 't kofschip en laat ook 't fokschaap maar op stal staan, hier zijn de enige twee regels die je moet onthouden :

- nooit een "dt" zetten in de voltooid tegenwoordige tijd of verleden tijd;
- vervoeg het werkwoord gewoon in het verleden. Wat je hoort, is wat je moet schrijven in de voltooid tegenwoordige tijd.

Enkele voorbeelden :
- het werkwoord "gebeuren". In het verleden zeg je : "het gebeurde". Je hoort een "d". Dus schrijf je ook een "d" in de VTT : "het is gebeurd".
- het werkwoord "branden". In het verleden zeg je : "het brandde". Je hoort een "d". dus schrijf je ook een "d" in de VTT : "het heeft gebrand"
- het werkwoord "werken". Verleden = het werkte. Je hoort een "t", dus "ik heb gewerkt".

2 opmerkingen: